fbpx
<

Geef om katholieke journalistiek

doneer
Archief

Kardinaal Eijk: ‘Kerken sluiten doet mij pijn’

KN Redactie 18 februari 2015
image

Dat schrijft kardinaal Wim Eijk in zijn woensdag verschenen Vastenbrief. Daarin gaat hij kort in op de commotie die gerezen is naar aanleiding van zijn vorig jaar november verschenen toekomstverwachting voor het aartsbisdom. Daarin kondigde hij de op termijn noodgedwongen sluiting van meer dan twee derde van de kerkgebouwen in het aartsbisdom Utrecht aan.
“Bij nogal wat mensen geeft dit alles verwarring en boosheid. Het is echter belangrijk om niet in die boosheid te volharden. Het gevaar bestaat namelijk dat boosheid omslaat in verbittering en bitterheid functioneert als een kerker waarin geen licht kan binnendringen. Het is juist zaak om open te blijven staan, open voor God en open voor de medeparochianen met wie we gezamenlijk de Kerk vormen”, schrijft Eijk in onderstaande brief.

Vertrouwen dat Christus nabij is

Vastenbrief van Willem Jacobus kardinaal Eijk, aartsbisschop van Utrecht
februari 2015

Broeders en zusters in Jezus Christus onze Heer,

We hebben ‘de donkere dagen voor Kerst’ al bijna twee maanden achter ons liggen, maar echt licht lijkt het nog niet te willen worden. Veel nieuwsberichten stemmen ons somber, met als meest recente dieptepunt de aanslagen in Parijs begin januari. Ook de oorlog in Syrië en Irak houdt de gemoederen bezig. En in de Oekraïne is er de voortdurende dreiging van verdere escalatie. Daar woedt een strijd die met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines ook vele Nederlandse slachtoffers heeft geëist. Deze mondiale onrust die soms akelig dichtbij komt, roept bij velen gevoelens van onmacht en onzekerheid op.

Onder onzekerheid gaan velen in Nederland gebukt: de economische crisis heeft diepe sporen getrokken in de samenleving en in het leven van gezinnen. Deze crisis, die vooral Europa jarenlang beheerste, lijkt weliswaar over haar hoogtepunt heen, de nog prille economische groei gaat aan velen vooralsnog voorbij. Zij zuchten onverminderd onder werkloosheid, schulden en een te duur huis dat ze aan de straatstenen niet kwijt kunnen.

Om de economie verder aan te zwengelen, heeft de Europese Bank onlangs besloten om de geldpers aan te zetten om op die manier onder meer de bestedingen te stimuleren. Dat ‘geld moet rollen’ is een aloude liberaal-economische wijsheid – in de praktijk blijkt geld echter voornamelijk één richting op te bewegen. Zo bezit volgens een recent onderzoeksrapport de 1 procent superrijken in de wereld in 2016 meer dan de rest van de wereldbevolking bij elkaar. En in Nederland bezit volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek de rijkste 1 procent inmiddels meer dan een kwart van het private vermogen, terwijl aan de onderkant de schulden groeien.

Er bestaan voor het terugdringen van deze ongelijkheid geen eenvoudige oplossingen, wel kunnen we constateren dat groei op enig moment lijkt te zijn overgegaan in scheefgroei. En dat is per definitie onwenselijk. Het is deze onrechtvaardigheid waar paus Franciscus op wijst wanneer hij keer op keer stelling neemt tegen de uitwassen van het kapitalisme. Hij herinnert ons eraan dat het onze evangelische opdracht is om die scheefgroei niet voor lief te nemen, maar te blijven streven naar een rechtvaardiger verdeling. Zoals paus Benedictus XVI dat eerder ook deed. Zo hekelde hij bijvoorbeeld in 2008 de kortzichtigheid van de internationale financiële wereld die onvoldoende of geen verantwoordelijkheid neemt als het om honger- en armoedebestrijding gaat: “Geldgewin op de korte termijn is langzamerhand het enige criterium geworden.”

Ook voor de R.-K. Kerk in Nederland lijkt de wintertijd voorlopig nog niet voorbij. De ontkerkelijking die al decennia gaande is, haalde vorige maand weer eens de krantenkoppen omdat volgens onderzoek een omslagpunt is bereikt. “Voor het eerst meer ongelovigen dan gelovigen in Nederland,” zo kopte dagblad Trouw dat opdracht had gegeven voor het onderzoek. Volgens dit onderzoek gelooft in Nederland één op de zes mensen (17 procent) in God en is iets meer dan 25 procent atheïst. Daarmee telt ons land voor het eerst meer atheïsten dan mensen die in God geloven. Bij de vorige meting in 2012 vormden gelovigen nog een krappe meerderheid. De overgrote meerderheid (60 procent) zweeft volgens de onderzoekers echter tussen godsgeloof en ongeloof in. Ze weten niet of er een God of hogere macht bestaat (agnosten) of zijn ‘ietsist’ en denken dat er wel ‘iets’ hogers bestaat.

Van het ons vertrouwde geloof in een persoonlijke God naar het aanhangen van ‘ietsisme’ is een wereld van verschil. Doorslaggevend in het huidige menselijk zelfverstaan is het individualisme. Het moderne individu ontwerpt tegenwoordig zijn eigen leven en ziet zichzelf als de enige auteur van zijn levensverhaal. Het ‘kind van deze tijd’ ervaart zichzelf niet als een door God gegeven geschenk aan de ouders (vgl. Psalm 127), maar als een geschenk aan de wereld. En dus is het moderne individu voortdurend op jacht naar erkenning van die wereld. Dat gebeurt in de vele talentenjachten, maar ook op sociale media, waarin het aantal likes op Facebook mede bepalend is voor de status van de persoon. Maar de bereikte status is ondanks permanente ‘statusupdates’ vluchtig, want mist een fundament: “Als de Heer het huis niet wil bouwen, vergeefs zwoegen daaraan de bouwers” (Psalm 127).

Dit moderne individualisme verdraagt zich maar moeilijk met het rooms-katholieke geloof, waarin juist de gemeenschap zo’n belangrijke rol speelt. Wij gelovigen vormen immers allen tezamen de ledematen van de Kerk die Christus is (vgl. Ef. 5, 30). We komen samen om het sacrament van de Eucharistie te vieren en zo letterlijk dank te zeggen. Door het vieren van de Eucharistie worden we in onderlinge verbondenheid één met Christus. Dat betekent echter niet dat we als christenen in het dagelijkse leven onze persoonlijkheid opgeven: ieder van ons is begiftigd met unieke talenten en heeft de opdracht om die ten volle in te zetten (vgl. Mt. 25, 14-30).

De bovengenoemde ontkerkelijking wordt ook in ons eigen Aartsbisdom Utrecht steeds zichtbaarder, onder meer doordat vele parochiebesturen zich door het sterk teruglopende kerkbezoek en structurele financiële tekorten genoodzaakt zien om kerkgebouwen te sluiten. Dat zorgt bij de direct betrokkenen voor diepe gevoelens van verdriet. Maar ook bij mij: iedere keer als ik een verzoek krijg van een parochiebestuur om een kerkgebouw aan de eredienst te onttrekken, doe ik dat met pijn in het hart.

Bij nogal wat mensen geeft dit alles verwarring en boosheid. Het is echter belangrijk om niet in die boosheid te volharden. Het gevaar bestaat namelijk dat boosheid omslaat in verbittering en bitterheid functioneert als een kerker waarin geen licht kan binnendringen. Het is juist zaak om open te blijven staan, open voor God en open voor de medeparochianen met wie we gezamenlijk de Kerk vormen. Dat geldt voor de kerken die open blijven voor de viering van de Eucharistie en de andere sacramenten, alsook voor dorpen en stadswijken waar geen kerkgebouw meer is. Daar kunnen we als katholieken op andere momenten samenkomen om elkaar nabij te zijn en ons geloof te verdiepen door gebed, de Schrift, catechese. Met het verdwijnen van een kerkgebouw verdwijnen immers niet ons geloof en Kerk-zijn in een dorp of wijk.

Nu ons geloof in de samenleving niet langer vanzelfsprekend is, worden we als gelovigen steeds meer uitgedaagd om te getuigen van de hoop die in ons leeft. We zullen meer nog dan voorheen voluit missionair moeten zijn, ‘missionarissen’ die werkzaam zijn in de eigen leefomgeving. ‘Missionaris’ is afgeleid van ‘missio’, dat ‘uitzending’ betekent. Dat vraagt dat wij in beweging komen, zowel als het vertrouwde kerkgebouw sluit, alsook wanneer dat open blijft. In dat laatste geval zijn we ertoe geroepen onze medeparochianen van kerken die gesloten zijn tegemoet te gaan en hen met open armen te verwelkomen. Zij zijn geen gasten, maar huisgenoten. Maar we moeten ook eropuit trekken en onze omgeving voorhouden dat geloof in Iemand meer heeft te bieden dan geloof in iets. ‘Iets’ raakt gemakkelijk verloren tussen de wal en het schip van het drukke dagelijkse leven en eindigt anoniem bij de gevonden voorwerpen. Terwijl we op Iemand juist kunnen rekenen. Christus wil altijd bij ons zijn, hoe moeilijk onze omstandigheden soms ook zijn.

Als 70ste opvolger van de heilige Willibrord ben ik mij ervan bewust dat ik zelf telkens moet gaan in zijn voetsporen: hij was immers de missionaris die met zijn medewerkers het geloof naar onze streken bracht. Die missionaire taak rust niet alleen op mij, maar – heel belangrijk – op ons allen, ieder met een eigen roeping en verantwoordelijkheid. Daartoe moeten we zonder schroom uitkomen voor ons geloof in Christus, voor onze liefde voor Hem en zijn Kerk. Een niet eenvoudige maar eervolle taak, want we verrichten deze in opdracht van niemand minder dan de Heer zelf.

Wat kan de Veertigdagentijd voor ons christenen betekenen in de hierboven geschetste context? Tijdens de Veertigdagentijd bereiden we ons voor op het Hoogfeest van Pasen. Dan vieren we de kern van ons geloof: dat Christus is opgestaan uit de dood en daarmee voor ons de weg bereid heeft naar het huis van de Heer. De voorbereiding op Pasen is dan ook een serieuze zaak, een tijd van vasten, van meer gebed en van zelfonderzoek. Dat vasten is een hulpmiddel om de afleidingen die ons omringen op een laag pitje te zetten, om ons te richten op waar het werkelijk om gaat en ons open te stellen voor God. Door te vasten, stellen we ons bovendien meer open voor onze medemens in nood, in wie wij Christus kunnen herkennen (vgl. Mt. 25, 41-46).

Petrus heeft voor dat laatste in zijn tweede brief waardevolle aanwijzingen gegeven: “Doet daarom uw uiterste best om uw geloof te voeden met deugd, de deugd met kennis, de kennis met zelfbeheersing, de zelfbeheersing met standvastigheid, de standvastigheid met godsvrucht, de godsvrucht met broederliefde, en de broederlijke genegenheid met liefde voor allen. Als gij deze gaven in overvloed bezit, zullen zij uw kennis van onze Heer Jezus Christus werkzaam en vruchtbaar maken” (2 Petr. 1, 5-8).

Hoe moeilijk onze persoonlijke omstandigheden ook zijn, we mogen er altijd op vertrouwen dat Christus ons nabij is. Hij is onze loods terwijl we tegen de stroom van de tijdgeest inroeien om ons geloof te verkondigen. De Veertigdagentijd biedt ons bij uitstek de gelegenheid om Zijn gezelschap te zoeken, door Hem gesterkt te worden en ons geloof, onze hoop en onze liefde te verdiepen. Zodat we ons gezamenlijk met vreugde kunnen blijven inspannen voor de verspreiding van het Evangelie.

Daar hoop ik op. Daar bid ik voor.

Ik wens u allen van harte een vruchtbare en gezegende Veertigdagentijd toe.

+ Willem Jacobus kardinaal Eijk,
Aartsbisschop van Utrecht