Dat antwoordde de minister dinsdag op vragen van de Tweede Kamerleden Louis Bontes en Joram van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren).
Zij hadden Van der Steur onlangs vragen gesteld over wat de minister van V&J doet om de Turkse tegenwerking in het Demmink-onderzoek te doorbreken.
Aanleiding vormden berichten dat de Turkse autoriteiten niet zouden willen meewerken aan rechtshulpverzoeken in de affaire Demmink.
“De mogelijkheid tot uitvoering van de Nederlandse rechtshulpverzoeken wordt in Turkije nog bestudeerd”, schrijft Van der Steur aan de Kamerleden.
“De Turkse autoriteiten hebben eerder laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken zou dientengevolge strijdig kunnen zijn met het ‘ne bis in idem’-beginsel, dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd”, aldus minister Van der Steur.
Volgens de minister hebben de rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag en het Openbaar Ministerie “zich maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de ingediende rechtshulpverzoeken”.
“Daarnaast heeft mijn ministerie tot op heden alles daartoe in het werk gesteld. Ik heb op 30 juli jl. tijdens een persoonlijk telefonisch onderhoud met mijn Turkse ambtgenoot de zaak besproken en het belang van uitvoering van de rechtshulpverzoeken toegelicht. Dit was een vruchtbaar gesprek. De juridische mogelijkheden om rechtshulp te verlenen worden thans nog onderzocht door de Turkse autoriteiten”, aldus de minister van V&J.
Lees hier de volledige beantwoording van de minister aan de Kamerleden.