De pater krijgt de onderscheiding omdat hij in de Tweede Wereldoorlog Joodse kinderen voor deportatie behoedde. Hij bezorgde hun onderduikadressen in het dorpje Alverna bij Wijchen, waar hij als kapelaan werkte.
Toen het door zijn werk onveilig voor hem werd, moest Linders zelf onderduiken. Hij werd uiteindelijk echter verraden en opgepakt, waarna hij in Haaren gevangen zat.
Nadat hij was overgebracht naar Kamp Vught, werd hij op 11 augustus 1944 op 37-jarige leeftijd gefusilleerd. Pater Sebald Linders werd in het kamp gecremeerd.
Op het gedachtenisprentje dat de franciscanen maakten, citeerden ze uit de laatste brief die hij uit Vught stuurde: “Ik bereid mij dagelijks voor op de dood en heb er geen schrik meer voor … alleen vraag ik dringend jullie gebed.”
De postume onderscheiding is er gekomen dankzij de inzet van de Joodse familie Themans, die veel aan Sebald Linders te danken heeft, en van franciscaan Frans Verheijen.
De onderscheiding wordt op 9 september in Kamp Vught in ontvangst genomen door de overste van de Nederlandse franciscanen, pater Rob Hoogenboom. Hij overhandigt de onderscheiding later die dag in Alverna aan de familie Linders.
Voor de uitreiking in Vught zijn onder meer pauselijk nuntius mgr. Aldo Cavalli, kardinaal Wim Eijk en vertegenwoordigers van de families Linders en Themans en direct betrokkenen uitgenodigd.