In een persoonlijke zoektocht schrijft auteur Bas Rompa brieven aan zijn oude schoolmeester, broeder Lorenzo. De zesde brief: “Wat was ik blij dat u niet aan Carnaval deed, broeder Lorenzo!”
Weert, najaar 2018
Ik was bang voor Carnaval, heel bang. Ik had dat feest op de kleuterschool één keer meegemaakt, maar voor mij was het helemaal geen feest.
Mijn juffrouw had een week van tevoren verteld dat we op vrijdag voor Carnaval verkleed naar school moesten komen. We mochten zelf kiezen als wat of wie we ons zouden verkleden. Zelf twijfelde ze tussen heks en fee. Als ik haar was, had ik niet getwijfeld, ik zou het liefst als fee Carnaval vieren.
Net zoals een fee kon ook een tovenaar toveren, dus ik vertelde aan mijn moeder dat ik met Carnaval tovenaar wilde zijn. Ze vond het een goed idee en diezelfde avond ging ze achter haar naaimachine zitten om voor mij een tovenaarspak te naaien van stevige oranje stof. En ook zou ze een tovenaarsmuts maken.
De volgende ochtend hing er een oranje mantel over een stoel in de huiskamer en op de zitting stond een oranje puntmuts met een rij zilveren melkflesdoppen erop en met een elastiek eraan. Aan de binnenkant zag ik dat hij van een krant was gemaakt.
Mijn moeder vroeg of ik het pak en de muts wilde passen. Meteen voelde ik dat de mantel erg warm was en de muts heel zwaar. Alleen als ik mijn hoofd rechtop hield, bleef hij zitten, als ik mijn hoofd schuin hield, schoof hij opzij. Toch was ik blij met het pak en de muts en ik besloot dat ik zelf een toverstaf ging maken.
Op de vrijdag voor Carnaval deed mijn moeder het pak, de muts en de toverstaf in een tas, op school zou ik mezelf in het toilet omtoveren in een tovenaar. Onderweg werd de tas zwaarder en zwaarder, ik was bang dat ik er de school niet mee haalde. Uitgeput liep ik door het hek de speelplaats op. Tot mijn verbazing waren een paar kinderen al veranderd in een indiaan, een piraat, een dansmarietje, een beer en een kabouter.
“Het ergste was dat de juf mij niet zag worstelen met mijn pak en muts”
- Bas Rompa
Binnen trok ik het pak aan en zette de muts op. Het klamme zweet brak me uit, het liefst was ik terug naar huis gegaan. Maar ik verzamelde al mijn moed en nam me voor fijn met de andere kinderen feest te gaan vieren.
Carnavalsdag werd een lijdensweg. Ik kon in het pak niet zwaaien en zwieren, laat staan hossen. Mijn muts toverde ik weg in de tas op de gang, het elastiek sneed in mijn hals en keer op keer gleed hij van mijn hoofd. Het ergste was dat de juf mij niet zag worstelen met mijn pak en muts. Ze stelde me flink teleur als fee.
Wat was ik blij dat u niet aan dat feest deed, broeder Lorenzo! De vrijdag voor Carnaval was een gewone schooldag, die u afsloot met een korte uitleg over het askruisje dat we volgende week woensdag moesten gaan halen in de kerk in onze parochie. Die woensdag noemde u Aswoensdag, en het was dan niet erg als we iets later op school zouden komen.
U had in de week voor Carnaval het verhaal verteld van Jezus die veertig dagen in de woestijn ging wonen en niks ging eten. Dat deed hij niet omdat het moest, maar omdat hij dan beter over zichzelf en zijn Vader na kon denken. Daarvoor waren een lege maag en de rust en de stilte in de woestijn heel geschikt. Het was niet makkelijk, verzekerde u ons, broeder Lorenzo. We moesten het ons maar eens voorstellen, veertig dagen lang vasten!
Alsof het alleen zijn in de woestijn en het vasten al niet moeilijk genoeg waren, kreeg Jezus ook nog bezoek van een gemene verschijning die hem probeerde te verleiden met allerlei lekkernijen. Zijn bedoeling was dat Jezus niet aan zichzelf dacht en ook niet aan God, zijn Vader. De verschijning wilde dat Jezus niet meer in God geloofde, maar in hem, de Gemenerik. Maar Jezus was sterk, die liet zich niet verleiden door lekkere praatjes en mooie, maar valse beloftes. En na veertig dagen kwam hij als herboren uit de woestijn en vertelde zijn leerlingen dat hij een moeilijke, maar goede vastentijd had gehad.
Op het dressoir in de huiskamer had mijn moeder drie snoeptrommeltjes neergezet voor mijn zus, mijn broer en mij. Daarin moesten we de komende vier weken alle snoepjes doen die we van familie, buren, de melkboer en winkelmeisjes kregen. Het was een soort vastentijd voor kinderen, want die konden geen veertig dagen zonder eten, had u ons ook op vrijdag voor Carnaval uitgelegd.
Na de vastentijd deelde u het derde rapport uit, het Paasrapport. Onder het rijtje cijfers had u in uw mooie handschrift ‘Zalig Paasfeest’ geschreven.
Het was Goede Vrijdag. De kerkklokken hadden geluid, omdat het de dag was dat Jezus werd opgehangen aan het kruis. Gelukkig had u ons verteld dat het allemaal goed kwam met hem; hij zou verrijzen, en dat vierden we met Pasen.
Een vriendelijke groet,
Bas Rompa