Tijdens de algemene audiëntie van 28 juni sprak paus Franciscus over de christelijke hoop waardoor de martelaren bezield worden.
Beste broeders en zusters, goedemorgen!
Vandaag staan we stil bij de christelijke hoop als bezieling voor de martelaren. Wanneer Jezus zijn leerlingen in het Evangelie uitnodigt op missie te gaan, houdt Hij hun geen misleidende beelden voor van gemakkelijk te behalen successen, integendeel: Hij maakt hun heel duidelijk dat de verkondiging van Gods koninkrijk altijd weerstand zal ontmoeten. En Hij gebruikt extreme woorden: “Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen omwille van mijn Naam” (Mt. 10,22). De christenen hebben lief, maar ze zijn niet altijd geliefd. Meteen vanaf het begin stelt Jezus ons voor deze realiteit: in meer of mindere mate zal het belijden van het geloof plaatsvinden in een klimaat van vijandigheid.
Christenen zijn dus mannen en vrouwen die ‘tegen de stroom ingaan’. Dat is normaal: aangezien de wereld wordt getekend door de zonde, die zich uit in verschillende vormen van egoïsme en onrechtvaardigheid, legt degene die Christus volgt een tegenstrijdige weg af. Niet vanuit een polemische aard, maar vanuit het geloof in de logica van het Rijk Gods, die een logica van hoop is, en die vertaald wordt in een levenshouding die gebaseerd is op de richtlijnen van Jezus.
En de eerste richtlijn is armoede. Wanneer Jezus zijn leerlingen vraagt op missie te gaan, lijkt het erop alsof hij meer aandacht heeft voor het ‘uitkleden’ dan voor het ‘aankleden’ van zijn leerlingen! Een christen die dan ook niet nederig en arm is, en los van rijkdom en van macht en bovenal van zichzelf is gekomen, lijkt niet op Jezus. Een christen legt zijn weg in deze wereld af met enkel het broodnodige, maar met een hart vol liefde.
De christen is pas echt verslagen wanneer hij of zij toegeeft aan de verleiding tot revanche en geweld en het vergelden van kwaad met kwaad. Jezus zegt ons: “Zie, Ik zend u als schapen tussen wolven” (Mt. 10,16). Zonder kaken dus, zonder klauwen, zonder wapens. Een christen moet zich eerder verstandig opstellen, soms ook scherpzinnig: dat zijn deugden die vallen binnen de logica van het Evangelie. Het geweld doet dat echter nooit. Om het kwaad te verslaan, moeten we de werkwijzen van het kwaad niet delen.
Het enige wapen van de christen is het Evangelie. In tijden van moeilijkheden, moeten we geloven dat Jezus voor ons staat, en Hij houdt niet op zijn leerlingen te begeleiden. De vervolging is niet in strijd met het Evangelie, maar maakt er deel van uit: als ze onze Meester hebben vervolgd, hoe kunnen wij dan hopen dat ons die strijd bespaard blijft? In het midden van de wervelstorm moet een christen de hoop echter niet verliezen en denken dat hij in de steek gelaten is. Jezus stelt zijn leerlingen gerust door te zeggen: “Bij u echter is zelfs iedere haar van uw hoofd geteld” (Mt. 10,30).
Om te zeggen dat geen enkel vorm van lijden, zelfs het kleinste en meest verborgen leed, onzichtbaar is voor de ogen van God. God ziet, en beschermt zonder twijfel; en hij schenkt zijn verlossing. Er is dan ook te midden van ons Iemand die sterker is dan het kwaad, veel sterker is dan iedere maffia, dan elk duister complot, sterker dan degene die profiteert van de wanhopigen, die anderen met arrogantie vertrapt… Iemand die altijd al luisterde naar de stem van Abels bloed die schreeuwt vanuit de aarde.
De christenen moeten zich dus altijd aan ‘de andere kant’ van de wereld bevinden, de kant die door God gekozen is: niet de vervolgers, maar de vervolgden; niet degenen die arrogant zijn, maar die bescheiden zijn; niet degenen die gebakken lucht verkopen, maar degenen die trouw zijn aan de waarheid; niet de bedriegers, maar degenen die oprecht zijn.
Deze trouw op Jezus’ manier – die er een van hoop is – tot aan de dood, werd door de eerste christenen prachtig verwoord met ‘martelaarschap’ dat ‘getuigenis’ betekent. Het woordenboek bood nog heel veel andere mogelijkheden: ze hadden het heldhaftigheid kunnen noemen, opoffering, zelfgave, maar de christenen van het eerste uur gebruikten een woord dat de geur had van het apostolaat.
De martelaren leefden niet voor zichzelf, ze streden niet voor hun eigen ideeën en accepteerden dat ze moesten sterven enkel en alleen vanwege hun trouw aan het Evangelie.
Het martelaarschap is ook niet het allerhoogste ideaal voor het christelijk leven, want de liefde staat daar nog boven, ofwel de liefde voor God en voor de naaste. De apostel Paulus verwoordt dit heel mooi in de hymne van de liefde, bedoeld als de liefde voor God en voor de naaste.
De apostel Paulus verwoordt het prachtig in de hymne van de liefde: “Al deel ik heel mijn bezit uit, al geef ik mijn lichaam prijs aan de vuurdood: als ik de liefde niet heb, baat het mij niets” (1 Kor. 13,3). Voor christenen wordt zo het idee verworpen dat zij die een zelfmoordaanslag plegen als ‘martelaren’ gezien mogen worden: in hun einde is niets te vinden dat ook maar in de buurt komt van het gedrag van Gods kinderen.
Als we de verhalen lezen van de vele martelaren uit het verleden en uit het heden – en er zijn meer hedendaagse martelaren dat in de eerste tijden van het christendom – dan staan we soms versteld van de kracht waarmee zij hun beproevingen hebben doorstaan. Die kracht is een teken van de grote hoop waardoor ze bezield werden. De stellige hoop dat niets en niemand hen kon scheiden van de liefde van God die ons in Jezus Christus is gegeven (vlg. Rom. 8,38-39).
Dat God ons altijd de kracht schenkt om van Hem te getuigen. Dat Hij het ons mogelijk maakt om de christelijke hoop voor te leven, vooral in het verborgen martelaarschap, in het elke dag goed en met liefde onze plicht doen. Dank u wel. (Vert. SvdB)