Tijdens het angelusgebed op zondag 16 juli sprak paus Franciscus over de gelijkenis van de zaaier (Mt. 13, 3-23).
Beste broeders en zusters, goedemorgen!
Als Jezus sprak, gebruikte hij eenvoudige woorden en maakte hij ook gebruik van beelden. Dat waren voorbeelden die ontleend waren aan het dagelijks leven, zodat ze door iedereen gemakkelijk begrepen konden worden. Daarom luisterden ze graag naar Hem en stelden ze prijs op zijn boodschappen die hen direct in het hart raakten.
En het was geen taal die moeilijk te begrijpen was, zoals de taal die de dokters van de wet in die tijd gebruikten en die niet goed te begrijpen viel, maar wel vol van starheid was en de mensen op afstand hield. En met dit soort taalgebruik maakte Jezus het mysterie van Gods Koninkrijk begrijpelijk; het was geen gecompliceerde theologie. Een voorbeeld daarvan wordt vandaag door het Evangelie voorgelegd: de gelijkenis van de zaaier.
De zaaier is Jezus. We zien dat Hij zich met dit beeld niet presenteert als iemand die zich opdringt, maar als iemand die een voorstel doet; hij trekt ons niet naar zich toe door ons te veroveren, maar door zichzelf te geven: hij strooit het zaad uit. Hij verspreidt geduldig en gul zijn Woord, dat geen kooi of een val is, maar een zaadje dat vrucht kan dragen. En hoe kan het vrucht dragen? Als wij het ontvangen.
Daarom gaat de gelijkenis vooral over onszelf: en die gaat dan ook meer over de grond dan over de zaaier. Jezus maakt, om zo te zeggen, een ‘spirituele röntgenfoto’ van ons hart, dat de grond is waarop het zaadje van zijn Woord valt.
Ons hart kan, net als de grond, goed zijn en dan draagt het Woord dus vrucht, en heel veel vrucht. Maar het kan ook hard zijn, ondoordringbaar. Dat gebeurt wanneer we het Woord horen, maar het op ons afketst, net zoals op een weg: het dringt niet binnen.
Tussen de goede grond en de straat, het asfalt – als wij een zaadje op de kinderkopjes gooien, groeit er niets – zitten echter twee soorten grond die we in verschillende mate in ons kunnen meedragen. De eerste, zegt Jezus, is de rotsgrond. Laten we het ons eens voorstellen: een rotsachtig terrein is een terrein “waar niet veel aarde was” (vlg. vers 5), waardoor het zaad wel snel opkomt, maar er niet in slaagt diepe wortels te ontwikkelen.
Zo zit het oppervlakkige hart in elkaar, dat de Heer aanneemt, wil bidden, liefhebben en getuigen, maar dat niet volhardt, moe wordt en nooit ‘opstijgt’. Het is een hart zonder diepgang, waar de stenen van de luiheid heersen over de goede grond, waar de liefde niet standvastig is en van voorbijgaande aard. Maar wie de Heer alleen ontvangt wanneer het hem uitkomt, draagt geen vrucht.
Dan is er nog een soort grond, die vol netels, vol distels die de goede planten verstikken. Waar staan deze distels voor? “De zorgen van de wereld en de begoocheling van de rijkdom” (vers 22), zo zegt Jezus heel duidelijk.
De distels zijn de slechte gewoontes die op de vuist gaan met God, die zijn aanwezigheid verstikken. Het zijn vooral de afgoden van de wereldse rijkdom, het hebberig leven, voor zichzelf, voor rijkdom en macht. Als we deze distels laten opkomen, verstikken we de groei van God in onszelf.
Ieder van ons kan de kleine of grote distels in zichzelf herkennen, de slechte gewoontes die in zijn hart wonen, die struiken die min of meer wortel hebben geschoten en waar God niet van houdt en die een zuiver hart in de weg staan. Je moet ze uitrukken, anders kan het Woord geen vrucht dragen en het zaad zich niet ontwikkelen.
Beste broeders en zusters, Jezus nodigt ons vandaag uit om naar onszelf te kijken: te bedanken voor de goede grond in onszelf en te werken aan de grond die nog niet goed is. Laten we onszelf afvragen of ons hart open staat voor het gelovig ontvangen van het zaad van Gods Woord. Laten we onszelf afvragen of de stenen van luiheid nog groot en talrijk zijn; laten we de distels van onze slechte gewoontes vinden en die bij naam noemen.
Laten we de moed vinden om de grond eens goed te herwinnen, ons hart eens goed te herwinnen en onze stenen en onze distels bij de Heer te brengen in de biecht en in het gebed. Door dat te doen, zal Jezus, de goede zaaier, daar met liefde iets aan toevoegen: Hij zal ons hart zuiveren door de stenen en de doornen die het Woord verstikken weg te halen.
Dat de Moeder Gods, die we vandaag gedenken met de titel Heilige Maagd Maria van de berg Karmel en die geen gelijke kent in het ontvangen van Gods Woord en het in de praktijk brengen daarvan (vlg. Lc. 8,21), ons helpt om het hart te zuiveren en er de aanwezigheid van de Heer in te bewaren. (Vert. SvdB)