Beste broeders en zusters, goedemorgen!
In de Heilige Schrift is de barmhartigheid van God door heel het verhaal van het volk van Israël aanwezig.
Met zijn barmhartigheid gaat de Heer op weg met de aartsvaders, schenkt Hij hun kinderen ondanks onvruchtbaarheid, leidt hij hen over wegen van genade en verzoening, zoals het verhaal van Jozef en zijn broers aantoont (vlg. Gn 37-50).
En ik denk aan de zovele broers die van elkaar verwijderd zijn in een gezin en niet met elkaar praten. Dit Jaar van Barmhartigheid is echter een goede gelegenheid om elkaar weer te vinden, elkaar te omhelzen en te vergeven en de slechte dingen te vergeten. Maar, zoals we weten, werd het leven voor het volk moeilijk in Egypte. En het is juist op het moment dat de Israëlieten op het punt staan op te geven, dat de Heer ingrijpt en de redding bewerkstelligt.
In het boek Exodus lezen we: “In de loop van deze vele jaren was de koning van Egypte gestorven. Maar de Israëlieten gingen nog steeds gebukt onder hun dwangarbeid en zij klaagden luid. Vanuit hun slavenbestaan drong hun gejammer door tot God, en God luisterde naar hun klagen; Hij was zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob indachtig. God zag goedgunstig neer op de Israëlieten en Hij was met hen begaan” (Ex 2,23-25).
De barmhartigheid kan niet onverschillig blijven ten overstaan van het lijden van de onderdrukten, van de schreeuw van degene die te lijden heeft onder geweld, tot slavernij gebracht is, ter dood veroordeeld is. Het is een pijnlijke realiteit die elke tijd raakt, inclusief die van ons, en die ons vaak onmacht doet voelen en waardoor we geneigd zijn om het hart te verharden en aan andere zaken te denken.
God echter “is niet onverschillig” (Boodschap voor de Wereldgebedsdag voor de Vrede 2016), Hij wendt zijn blik nooit af van de menselijke pijn. De God van barmhartigheid beantwoordt en draagt zorg voor de armen, voor degenen die hun wanhoop uitschreeuwen. God luistert en grijpt in om te redden door mensen te bezielen die in staat zijn de zucht van het lijden te horen en te werken ten dienste van de onderdrukten.
En zo begint het verhaal van Mozes als bemiddelaar van de vrijheid voor het volk. Hij gaat de confrontatie aan met de farao om hem ervan te overtuigen Israël te laten vertrekken; en vervolgens zal hij zijn volk leiden, door de Rode Zee en de woestijn, naar de vrijheid. Mozes, die vlak na zijn geboorte door de goddelijke barmhartigheid werd gered van de dood in de wateren van de Nijl, wordt bemiddelaar van deze zelfde barmhartigheid en geeft zijn volk de kans geboren te worden in vrijheid, gered uit de wateren van de Rode Zee.
En ook wij kunnen in dit Jaar van Barmhartigheid dit werk van bemiddelaars van barmhartigheid uitvoeren met de werken van barmhartigheid om naderbij te komen, verlichting te geven, te verenigen. Er zijn zoveel goede dingen die we kunnen doen.
De barmhartigheid van God handelt altijd om te redden. Dat is totaal het tegenovergestelde van degenen die handelen om te vermoorden: bijvoorbeeld degenen die oorlog voeren. De Heer leidt Israël, door middel van zijn dienaar Mozes, in de woestijn als ware het een kind, Hij voedt het op in het geloof en sluit er een verbond mee, een band van zeer sterke liefde, zoals die van een vader met zijn kind en van een bruidegom met zijn bruid.
Zoveel kan de goddelijke barmhartigheid bereiken. God biedt een bijzondere relatie van liefde aan, exclusief, begenadigd. Wanneer hij Mozes instructies geeft over het verbond, zegt Hij: “Als u naar mijn woord luistert en mijn verbond onderhoudt, dan zult u van alle volken mijn bijzondere eigendom zijn, want aan Mij behoort de aarde. U zult mijn priesterlijk koninkrijk en mijn heilig volk zijn” (Ex 19,5-6).
Natuurlijk, God bezit heel de aarde al, want hij heeft haar gecreëerd; maar het volk wordt voor hem een ander, speciaal bezit: zijn persoonlijke “reserve van goud en zilver” zoals datgene wat koning David verklaarde te hebben geschonken voor de bouw van de tempel.
Nu, zo worden wij voor God door zijn verbond te ontvangen en ons door hem te laten redden. De barmhartigheid van de Heer maakt de mens kostbaar, als een persoonlijke rijkdom die hem toebehoort, waar Hij voor zorgt en die hem verblijdt.
Dat zijn de wonderen van de goddelijke barmhartigheid, die tot volledige vervulling komt in de Heer Jezus, in dat “nieuwe en eeuwige verbond” geconsumeerd in zijn bloed, die met de vergeving onze zonden verwoest en ons definitief tot kinderen van God maakt (vgl. 1 Joh 3,1), kostbare juwelen in de handen van de goede en barmhartige Vader.
En als wij kinderen van God zijn en de kans hebben om deze erfenis te hebben – die van de goedheid en van de barmhartigheid – in onze omgang met anderen, laten we dan de Heer vragen dat ook wij in dit Jaar van Barmhartigheid dingen van barmhartigheid doen; laten we ons hart openen om iedereen te bereiken met de werken van barmhartigheid, de barmhartige erfenis die God de Vader voor ons heeft gehad.