Tijdens de algemene audiëntie van 5 april sprak paus Franciscus over het geven van rekenschap over de hoop die in ons leeft (vlg. 1Pet. 3, 8-17).
Beste broeders en zusters, goedemorgen!
De Eerste Brief van de apostel Petrus bevat een buitengewone lading! We moeten die een, twee, drie keer lezen om die buitengewone lading te begrijpen: hij slaagt erin grote troost en vrede over te brengen door te laten merken hoe de Heer altijd naast ons staat en ons nooit verlaat, vooral niet op de pijnlijke en moeilijke momenten van ons leven.
Maar wat is het ‘geheim’ van deze Brief, en in het bijzonder van de passage waarnaar we zojuist hebben geluisterd (1Pet. 3,8-17)? Dat is de vraag.
Ik weet dat jullie vandaag het Nieuwe Testament ter hand zullen nemen, de eerste Brief van Petrus zullen opzoeken en die langzaam, langzaam zullen lezen om het geheim en de kracht van deze Brief te begrijpen. Wat is het geheim van deze Brief?
1. Het geheim ligt in het feit dat de wortels van dit schrijven direct binnendringen in het Pasen, in het hart van het mysterie dat we op het punt staan te vieren; zo doet het ons heel het licht en de vreugde begrijpen die ontstaan uit de dood en de verrijzenis van Christus.
Christus is waarlijk verrezen, en dat is een mooie begroeting die we elkaar op de dag van Pasen kunnen geven: “Christus is verrezen! Christus is verrezen!”, zoals zoveel volken doen. Onszelf herinneren dat Christus verrezen is, onder ons leeft, in ieder van ons leeft en woont.
Het is daarom dat de apostel Petrus ons krachtig uitnodigt om Hem te heiligen in onze harten (vlg. vers 15). Daar heeft de Heer zijn intrek genomen op het moment van ons Doopsel, en van daaruit blijft hij ons en ons leven vernieuwen, door ons te overladen met zijn liefde en met de volheid van de Geest.
Daarom raadt de apostel ons dus aan om rekenschap te geven van de hoop die in ons leeft (vlg. vers 15): onze hoop is geen concept, geen gevoel, geen mobieltje, geen berg rijkdommen! Onze hoop is een Persoon, het is de Heer Jezus die wij levend en aanwezig in onszelf en in onze broeders herkennen, want Christus is verrezen.
De Slavische volken zeggen tijdens de Paasdagen als ze elkaar begroeten geen “goedemorgen” of “goedenavond”, maar ze zeggen “Christus is verrezen!”’. “Christos voskrese!” zeggen ze tegen elkaar, en ze zijn blij dat te zeggen! En dat is het “goedemorgen” en het “goedenavond” dat ze elkaar wensen: “Christus is verrezen!”.
2. We begrijpen dus dat we over deze hoop niet zo zeer rekenschap hoeven te geven op theoretisch vlak, met woorden, maar vooral met het getuigenis van ons leven, en zowel binnen de christelijke gemeenschap, als daarbuiten. Als Christus leeft en in ons woont, in ons hart, moeten we Hem ook toestaan zichtbaar te worden, Hem niet verstoppen, en in ons werkzaam laten zijn.
Dat betekent dat de Heer Jezus steeds meer ons model moet worden: een levensmodel; en dat wij moeten leren ons te gedragen zoals Hij zich heeft gedragen. Doen wat Jezus deed.
De hoop die in ons leeft, mag dus niet in ons, in ons hart, verborgen blijven: het zou een zwakke hoop zijn, als die niet de moed had om naar buiten te komen en zich te laten zien;
maar zoals naar voren komt in psalm 33 die Petrus citeert, moet onze hoop noodzakelijkerwijs naar buiten toe uitstralen, door de prachtige en unieke vorm aan te nemen van de vriendelijkheid, van het respect, van de welwillendheid richting de naaste, en zelfs te komen tot het vergeven van wie ons kwaad doet.
Iemand die geen hoop heeft, slaagt er niet in te vergeven, slaagt er niet in de troost van de vergeving te schenken en de troost van het vergeven te bezitten. Ja, want dat heeft Jezus gedaan, en dat blijft Hij doen door middel van degenen die ruimte voor Hem maken in hun hart en in hun leven, in de wetenschap dat het kwaad niet overwonnen wordt met het kwaad, maar met de bescheidenheid, de barmhartigheid en de mildheid.
De mafiosi denken dat het kwaad overwonnen kan worden met het kwaad, en daarom doen ze aan vergelding en doen ze vele dingen waar we allemaal van weten. Maar ze weten niet wat bescheidenheid, barmhartigheid en mildheid is. En waarom niet? Omdat de maffiosi geen hoop hebben. Denk daaraan.
3. Precies daarom verklaart Petrus dat “het beter is te lijden voor het goede dat men doet dan straf te ondergaan voor misdrijven” (vlg. vers 17): dat wil niet zeggen dat het goed is om te lijden, maar dat als we lijden voor het goede, we in eenheid leven met de Heer, die aanvaardt heeft te moeten lijden en aan het kruis genageld te moeten worden voor onze verlossing.
Wanneer ook wij dus, op de kleinere of grotere momenten van ons leven, aanvaarden te moeten lijden voor het goede, is het alsof we om ons heen zaadjes van verlossing uitstrooien, zaadjes van leven, en alsof we in het duister het licht van Pasen laten schijnen.
Het is om die reden dat de apostel ons aanspoort om altijd te antwoorden door “elkander te zegenen” (vers 9): de zegen is geen formaliteit, het is niet enkel een teken van beleefdheid, maar het is een groot geschenk dat wij als eersten hebben ontvangen en waarvan wij de mogelijkheid hebben die te delen met onze broeders.
Het is de verkondiging van de liefde van God, een grenzeloze liefde die niet opraakt, die nooit minder wordt en het ware fundament vormt van onze hoop.
Beste vrienden, laten we ook begrijpen waarom de apostel Petrus ons “zalig” noemt, als we moeten lijden om de gerechtigheid (vlg. vers 14). Dat is niet alleen vanuit moreel of ascetisch oogpunt, maar omdat we iedere keer dat we de kant van de naaste of van de uitgestotenen kiezen of dat we kwaad niet met kwaad vergelden, maar vergeven, zonder vergelding, vergeven en zegenen;
iedere keer dat we dat doen, zullen we stralen als levende en lichtgevende tekens van hoop en zo worden we instrumenten van troost en van vrede naar Gods hart. En laten we zo doorgaan met de vriendelijkheid, de mildheid, lief zijn en het goede doen ook voor degenen die ons niet leuk vinden of die ons kwaad doen. Vooruit! (Vert. SvdB)