Mag een staat geheimen hebben voor haar burgers? Deze vraag is weer een beetje prangender geworden dan gewoonlijk nu een referendum op handen lijkt over de vernieuwde Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, door tegenstanders bij voorkeur de sleepwet genoemd.
Mag de overheid desnoods ook het internetverkeer aftappen van burgers die niet van een concreet misdrijf verdacht worden?
Paul Frissen, hoogleraar bestuurskunde en auteur van Het geheim van de laatste staat, met als ondertitel ‘Kritiek van de transparantie’, zou deze vraag waarschijnlijk met een uiterst voorzichtig ‘ja’ beantwoorden. Zijn boek laat zien dat de verhouding tussen de geheimen van de burger en de geheimen van de staat even precair als noodzakelijk is.
Frissen breekt in eerste instantie een lans voor de vrijheid van de burger. De burger heeft recht op geheimen. De staat heeft op zijn beurt in zekere zin ook recht op geheimen, precies omdat en voor zover staatsgeheimen noodzakelijk zijn voor de bescherming van het recht op geheimen van de burger.
Transparantie, het idee dat geheimen in beginsel uit den boze zijn, is het buzzword van onze tijd. Frissen ziet dit ideaal vooral als een vaak gevaarlijke illusie. Hij herleidt het transparantie-ideaal historisch gezien tot de wetenschapsopvatting van de moderniteit, kennis als macht. We gaan van ‘meten is weten’ naar ‘weten is beheersen’.
Deze beheersingslogica kenmerkt ook de wijze waarop transparantie functioneert. In de praktijk van bestuur en beleid neemt transparantie de steeds nachtmerrie-achtiger gedaante aan van een almaar uitdijende bureaucratie, het circus van lijstjes, benchmarks en indicatoren en de toezichthouders die een boekhouding van deze boekhouding bijhouden, de toezichthouders op de toezichthouders en zo bijna tot in het oneindige verder.
Frissen bespreekt het functioneren van het transparantie-ideaal aan de hand van bestuurskundige studies als die van Erna Scholtes en de politieke filosofie van bijvoorbeeld de Duitse filosoof Byung-Chul Han, die zich de laatste jaren heeft doen kennen als een van de felste en meest welsprekende critici van de transparantie-samenleving, maar ook aan de hand van enkele dystopische romans, van Orwells 1984 tot David Eggers’ The Circle. Frissen schrijft met flair en het lezen van zijn werk is een genoegen.
Behalve estheet is Paul Frissen liberaal. De filosofische reden achter zijn scepsis ten aanzien van transparantie is dan ook dat voor hem negatieve vrijheid in de politieke filosofie op de eerste plaats komt. Vrijheid is voor Frissen primair negatief in de zin dat die in de eerste plaats de vrijheid is om met rust gelaten te worden.
De staat, met name in de gedaante van de geheime diensten, moet soms ondoorzichtig opereren om ervoor te kunnen zorgen dat diezelfde staat de burger doorgaans met rust kan laten. De eis van transparantie van de staat naar de burger en andersom moet volgens Frissen afgewogen worden aan de hand van het criterium van de optimalisering van de vrijheid.
Paul Frissen, Het geheim van de laatste staat – Kritiek van de transparantie. Uitg. Boom, 272 pp., pb., € 22,50, ISBN 978 90 89539 63 2