Daar zat ‘ie, in het Tilburgse klooster. Een kapucijn zoals kapucijnen bedoeld zijn: grote baard, bruine pij, geen opsmuk – een man uit de tijd dat je in de gekste uithoeken van de wereld zomaar over een Nederlandse pater, broeder of zuster kon struikelen. En een man met, zoals vele oude religieuzen, een goed verhaal. Want daar kwamen we natuurlijk voor, bijna exact tien jaar geleden: een goed verhaal voor de editie voorafgaand aan Missiezondag.
Komende zondag viert de Kerk die weer, zoals ook de pater zelf onlangs een feestje had: de inmiddels 93-jarige vierde dat hij zeventig jaar minderbroeder kapucijn is. Dat deed hij niet in Nederland, maar in Chili. Daar werkt hij al meer dan zestig jaar, al had het land aanvankelijk niet zijn voorkeur, zo biechtte hij in 2012 glimlachend op: “Ik had het op 3 gezet. Mijn hobby is astronomie en ik dacht dat ik in Chili, waar het vaak regent, geen sterren kon kijken. Bovendien moest ik leren paardrijden, terwijl ik in Nederland altijd met een boog om paarden heenliep…”
Maar toch: “Toen wij kort voor onze priesterwijding mochten aangeven waar we wilden werken, heb ik aan mijn oversten gezegd: ‘Ik wil doen wat jullie denken dat het beste is.’”
“Als je echt beleeft dat God op 1 staat, lijdt de naastenliefde daar niet onder. Dan doe je alles voor je medemens”
- Pater Teofoor de Jeu
Omdat God gevoel voor humor heeft, werd het natuurlijk alsnog Chili – inclusief het gevreesde paard. “Al na een paar maanden wist ik: dit land is een lot uit de loterij. En op een paard ben je gemakkelijk aanspreekbaar voor gewone mensen: met een auto hoorde je in die tijd nog bij de ‘groten’.”
In de loop van het gesprek blikten we terug op twee branden, die hem twee keer de meeste van zijn spullen kostten: een keer net na aankomst in Chili, een keer net voor het interview. Hij nam beide incidenten met franciscaanse blijmoedigheid op als een teken van boven: “‘Wat heb je nodig om het Evangelie te verkondigen?’, was de vraag die in me opkwam”, en: “Ik kwam in Chili aan met zeven koffers, maar die heb je blijkbaar niet nodig om het Evangelie te prediken.”
Wat daarvoor wel nodig is? Weinig, maar tegelijk alles: “Missioneren betekent dat je laat zien dat God op de eerste plaats hoort te staan in je leven. Ik wil mensen weer laten nadenken over wat het betekent dat je katholiek mag zijn.” Dat begint met zelf te laten zien dat zo’n geestelijk leven mogelijk is. Dat dat maar zou afleiden van de aandacht voor de naaste, zoals soms wordt geopperd, daar moest hij niets van weten: “Als je echt beleeft dat God op 1 staat, lijdt de naastenliefde daar niet onder. Dan doe je alles voor je medemens.”