Tijdens de algemene audiëntie van 15 maart sprak paus Franciscus over het grote gebod om lief te hebben.
Beste broeders en zusters, goedemorgen!
We weten heel goed dat het grote gebod dat de Heer Jezus ons heeft nagelaten het gebod is om lief te hebben: God lief te hebben met heel ons hart, heel onze ziel en heel ons hoofd en de naaste liefhebben als onszelf (vlg. Matt. 22,37-39).
Ofwel, we zijn geroepen tot de liefde, tot de naastenliefde. En dat is onze hoogste roeping, onze roeping bij uitstek; en daarmee hangt ook de vreugde van de christelijke hoop samen. Wie liefheeft, bezit de vreugde van de hoop, van het komen tot de ontmoeting met de grote liefde die de Heer is.
In de Brief aan de Romeinen waarnaar we zojuist geluisterd hebben, waarschuwt de apostel Paulus ons: het risico bestaat dat onze naastenliefde hypocriet is, dat onze liefde hypocriet is.
We moeten onszelf dus afvragen: wanneer ontstaat deze hypocrisie? En hoe kunnen we er zeker van zijn dat onze liefde oprecht is, dat onze naastenliefde authentiek is? Dat we niet net doen alsof we aan naastenliefde doen, of dat onze liefde niet als een soap is. Nee, oprechte, krachtige liefde…
De hypocrisie kan overal binnendringen, ook in onze manier van liefhebben. Dat gebeurt wanneer onze liefde in ons eigen belang is, voortgedreven door persoonlijke belangen; en wat bestaat er veel van dit soort liefde…
Wanneer onze diensten van naastenliefde waarmee we zo gul lijken te zijn, gedaan worden om onszelf in een goed daglicht te plaatsen of om onszelf goed te voelen: “Wat ben ik toch goed!”. Nee, dat is hypocrisie!
Of wanneer we naar dingen zoeken die ‘zichtbaar’ zijn, om onze intelligentie of onze capaciteiten te kunnen laten zien. Achter dit alles zit een verkeerde en onoprechte gedachte, alsof het zo is dat als we liefhebben, dat is omdat wij goed zijn; alsof de naastenliefde een creatie van de mens is, een product van ons hart.
De naastenliefde is echter vooral genade, een geschenk; in staat zijn lief te hebben is een geschenk van God en we moeten erom vragen. En Hij heeft het graag, als wij erom vragen.
De naastenliefde is genade: het bestaat er niet in te laten zien wat wij zijn, maar wat de Heer ons schenkt en wat wij in vrijheid ontvangen; en het kan niet tot uitdrukking komen in de ontmoeting met de ander als het niet eerst is ontstaan uit de ontmoeting met het milde en barmhartige gelaat van Jezus.
Paulus nodigt ons uit om te erkennen dat wij zondaars zijn, en dat ook onze manier van liefhebben getekend is door de zonde. Tegelijkertijd maakt hij zichzelf echter tot brenger van een nieuwe boodschap, een boodschap van hoop: de Heer opent voor ons een weg van bevrijding, een weg van verlossing.
Het is ook voor ons de mogelijkheid om het grote gebod van de liefde te leven, om instrument te worden van de naastenliefde van God. En die ontstaat als we ons hart laten genezen en vernieuwen door de verrezen Christus. De verrezen Christus die onder ons woont, die bij ons leeft, is in staat om ons hart te genezen: Hij doet het, als wij erom vragen.
Hij is het die het ons toestaat, zelfs in onze kleinheid en onze armoede, om de compassie van de Vader te ervaren en de wonderen van zijn liefde te vieren. En je begrijpt dan dat alles wat we kunnen beleven en doen voor onze broeders niets anders is dan het antwoord op hetgeen God heeft gedaan en blijft doen voor ons.
Het is immers God zelf die door zijn intrek in ons hart en in ons leven te nemen, naderbij blijft komen en iedereen die we dagelijks op onze weg ontmoeten blijft dienen, te beginnen bij de minsten en de meest hulpbehoevenden in wie Hij zich als eerste laat zien.
De apostel Paulus wil ons met deze woorden dus niet zo zeer berispen, maar ons veeleer bemoedigen en de hoop weer in ons levend maken. Allemaal hebben we namelijk wel eens de ervaring dat we niet volledig, of zoals zou moeten, het gebod van de liefde naleven.
Maar ook dat is genade, want het doet ons begrijpen dat we vanuit onszelf niet in staat zijn om echt lief te hebben: we hebben het nodig dat de Heer dit geschenk voortdurend vernieuwt in ons hart, door de ervaring van zijn eindeloze barmhartigheid.
En dan is het inderdaad zo dat we de kleine dingen, de eenvoudige, gewone dingen weer op prijs gaan stellen; dat we al die kleine dingen van alledag weer op prijs gaan stellen en in staat zijn om van anderen te houden, zoals God van ze houdt, door het goede voor ze te willen, ofwel dat ze heilig zijn, vrienden van God;
en dan zullen we blij zijn met de kans om dichterbij degene te komen die arm en nederig is, zoals Jezus dat doet met ieder van ons wanneer wij ver van Hem verwijderd zijn; om aan de voeten te gaan zitten, zoals Hij, de Barmhartige Samaritaan, dat doet met ieder van ons, met zijn compassie en zijn vergeving.
Beste broeders, datgene waar de apostel Paulus ons aan heeft herinnerd is het geheim om – en ik gebruik zijn woorden – het geheim om “blij gemaakt te worden door de hoop” (Rom. 12, 12): blij door de hoop. De vreugde van de hoop, want we weten dat de liefde van God het in welke situatie dan ook, zelfs in de meest negatieve, en ook door al onze fouten heen, het niet laat afweten.
En dus leven we, met een hart bezocht en bewoond door zijn genade en door zijn trouw, in de vreugdevolle hoop het vele dat we elke dag van Hem ontvangen uit te kunnen wisselen met onze broeders, zo veel als we kunnen. Dank u wel. (Vert. SvdB)