Praktiserende katholieken doen het vaakst van alle Nederlanders vrijwilligerswerk, maar hebben tegelijkertijd minder vertrouwen in de medemens en instituten. Dit blijkt uit het trendrapport ‘Religie en sociale cohesie’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Van alle Nederlanders van 15 jaar en ouder, zo becijfert het CBS, is 62,6 procent minstens één keer in de maand actief in het verenigingsleven en zet 49,1 procent zich minimaal één keer per jaar in als vrijwilliger.
Vooral de mensen die zeggen tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) te behoren én regelmatig een dienst bijwonen, zijn actief in de samenleving. Bijna 80 procent van deze groep was in een periode van een maand voorafgaand aan het onderzoek actief geweest in een vereniging. Ook waren ze vaker dan gemiddeld actief met vrijwilligerswerk: 56 procent had zich minstens een keer in een jaar ingezet als vrijwilliger.
Ook bij de katholieken is de participatie groter onder de regelmatige kerkgangers: 61 procent was actief in verenigingen, liefst 58 procent deed vrijwilligerswerk – het hoogste percentage van alle religieuze (en niet-religieuze) groepen. Bij niet-kerkgaande katholieken blijft de deelname aan het verenigingsleven steken op 48 procent (ruim onder het landelijk gemiddelde dus), net als het vrijwilligerswerk (net iets onder het landelijk gemiddelde).
Opvallend: bij vrijwel alle denominaties is te zien dat de kerkgangers meer vertrouwen hebben in de medemens dan de niet-kerkgangers, maar bij katholieken is dat precies andersom. Slechts 51,4 procent van de kerkgaande katholieken geeft aan de medemens te vertrouwen, tegen 54,8 procent van de niet-kerkgaande katholieken en een landelijk gemiddelde van 59,4 procent.
Alleen moslims scoren nog lager dan katholieken op vertrouwen in de medemens: slechts 37,1 procent van de moslims die niet regelmatig een moskee bezoeken, en 40,5 procent van wie dat wel doen, geven aan dat ze andere mensen vertrouwen.
Het vertrouwen in maatschappelijke en politieke instituties wijkt voor mensen die zich niet rekenen tot een kerk of levensbeschouwelijke groep nauwelijks af van die van alle Nederlanders. Een uitzondering vormt daarbij het vertrouwen in kerken: van de niet religieus betrokkenen heeft 12 procent vertrouwen in kerken, tegenover 30 procent gemiddeld.
Het vertrouwen in kerken is de grootste splijtzwam. De verschillen zijn niet alleen groot tussen de religieuze groepen onderling, maar ook binnen deze groepen tussen degenen die wel en niet regelmatig een religieuze dienst bezoeken. Het vertrouwen in kerken is met een kwart het laagst bij de niet-praktiserende katholieken, en het hoogst (zo’n negentig procent) onder kerkgaande protestanten. Bij praktiserende katholieken ligt het vertrouwen in kerken rond de zeventig procent.
De CBS-trendrapportage Religie en sociale cohesie onderzoekt de periode tussen 2012 en 2017. In die periode rekende volgens het CBS iets meer dan de helft (51,3 procent) van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering. Een op de zes (16,3 procent) bezocht regelmatig een religieuze dienst. Een kwart rekende zich tot de rooms-katholieke Kerk. Verder was 16 procent protestants, 4,6 procent moslim en behoorde 5,9 procent tot een andere gezindte.
(Bron: CBS)