Wanneer bisschoppen de islam het hof maken, de Keulse kardinaal Woelki het verschil tussen kerktoren en minaret niet meer ziet en de voorzitter van de Raad van de Evangelische kerk in Duitsland lid van een moskee-bouwvereniging is, dan is dat behoorlijk dramatisch.
Dat schrijft prof. Hubert Windisch op kath.net.
De priester en pastoraal-theoloog haakt aan bij de opinie van een voormalig rechter van het Grondwettelijk Hof dat de vraag of islam bij Duitsland hoort grondwettelijk irrelevant is. Dat is alleen zo bij een eenzijdig rechtspositivisme, stelt Windisch. Er is immers vrijheid van godsdienst, dus ook voor de islam. Je hoeft dan alleen maar islam en islamisme uit elkaar te halen, net zoals je dat met de islam en de private beleving kunt doen; die kun je scheiden als “twee paar laarzen”.
Maar zo simpel is het niet. Het toenemende aantal moslims in Duitsland noopt tot “grondwettelijke waakzaamheid”. Religies hebben immers een inhoud. “Men mag niet slechts, men moet zelfs de vraag stellen of de theoretische uitgangspunten resp. inhouden van een religie conform de grondwet zijn. Men duikt graag voor deze vraag weg door erop te wijzen dat de meerderheid van de bij ons levende moslims vredig resp. conform de grondwet zijn.”
Maar dát, aldus Windisch. “kan slecht het gevolg zijn van het feit dat de meeste moslims ofwel de theoretische uitgangspunten van hun religie niet kennen ofwel niet serieus nemen ofwel tactisch verzwijgen.” Daarbij wordt het geweld- en seksueel-pathologisch potentieel van de islam miskend, “bij Mohammed zowel als in de Koran”. Verder ziet men over het hoofd dat er in de islam uiteindelijk geen scheiding van staat en religie bestaat, en tenslotte dat de islam overal waar die zich uitbreidt en aan macht wint probeert “een aan onze maatstaven gemeten mensen verachtend maatschappelijk-politiek systeem door te zetten; de sjaria.
De Duitse grondwet heeft, na de vreselijke ervaringen met de nazi’s, bewust aan willen sluiten bij het judeo-christelijk erfgoed van Duitsland en Europa. De islam had daar niets mee te maken. Maar het zou kunnen dat een geïslamiseerd Duitsland een dienovereenkomstige grondwet wil. “Waarheen dan”, aldus Windisch, “met de romaanse en gotische kathedralen? Waarheen met de pracht van de barok, waarheen met Grünewald, Bach en Mozart, waarheen met Luther, Kant en Goethe, waarheen met onze taal, waarheen met onze omgangscultuur, met het op waarde schatten van de vrouw, waarheen met de vrije eetcultuur en ook met wijn en bier? Waarheen?”
Velen, aldus Windisch, hopen op een positieve bijdrage van de Kerk in het debat van dit moment. Velen worden daarin teleurgesteld, hoewel “juist de Kerk op grond van haar eigen pijnlijke ervaring op de vraag of de islam tot Duitsland hoort of niet, iets diep nuttigs en kostbaars te bieden zou hebben: de godsdienstkritiek. Menig gelovige met verstand, die moet aanzien hoe veel prelaten zich opstellen, zakt echter de moed in de schoenen. Windisch: “Steeds meer gelovigen vragen de plaatselijke pastoor of daarmee niet het christendom verraden wordt.”
Het is geboden dat de Duitse bisschoppen zich een aantal dagen opsluiten, vindt Windisch, en zich buigen over de grote Regensburger rede die paus Benedictus op 12 september 2006 gegeven heeft. Niet alleen om betere oriëntatie aan hun gelovigen te kunnen bieden, maar ook “om als herders zelf weer helderheid en kracht te krijgen. Niet alleen de christenen in onze samenleving zullen hun daar dankbaar voor zijn.” (KN/Kath.net)