Van zijn katholicisme en zijn succesvolle schrijverschap tot zijn onhebbelijke persoonlijkheid en zijn voortdurende echtbreuk: in de biografie Vleugelman pluist Gé Vaartjes het leven van Godfried Bomans minutieus uit.
Over Godfried Bomans kunnen we kort zijn: dat was een ronduit nare man. Hij loog, fantaseerde, was in vrijwel alle opzichten ontrouw, was in de omgang en financieel onbetrouwbaar, gedroeg zich voortdurend miskend en verwend, was een ijdeltuit die schreeuwde om bevestiging en hij vertoonde pestgedrag, bij voorkeur tegen weerloze mensen, en vooral als ze een treetje lager stonden.
Bomans kon ook, een karaktertrek van de psychopaat, ronduit charmant, ad rem en zeer geestig zijn, en beschikte boven alles onbetwist over de gave van het woord. En dat was handig, want daarmee verdiende hij niet alleen zijn brood, maar het was bovendien cruciaal om steeds weer weg te kunnen komen met alle eerdergenoemde akelige karaktertrekken.
“Bomans’ leven is doordrenkt van het katholicisme in al zijn wijzigende gedaantes”
Er was al het nodige bekend over Bomans, ook over zijn akelige trekken. Gé Vaartjes boekstaafde het allemaal gedetailleerd in zijn baksteen dikke Vleugelman, dat, als we de biograaf mogen geloven, zelfs twee bakstenen dik had kunnen zijn.
Vaartjes rapporteert alle eerder genoemde eigenschappen en geeft tal van voorbeelden. Het overschrijden van deadlines, niet-nakomen van afspraken, financieel gerommel, op-de-centen-zijn, het monomaan, onhebbelijk en egocentrisch zijn (Bomans verliet de ruimte als iemand per ongeluk geestiger was dan hij), pesten, ijdeltuiterij, en als rode draad, zijn consequent – vanaf hun verlovingstijd – bedriegen van zijn echtgenote Pietsie Verscheure, die niettemin tot zijn vroege dood bij hem bleef. Eigenlijk zou Pietsie de biografie verdienen, en duidelijk is eigenlijk ook wel, tussen de vele regels door, dat ook Vaartjes’ mededogen en sympathie bij haar liggen.
Misschien is Bomans’ vervelende persoonlijkheid ook deel van de charme van Vaartjes’ boek, dat uitstekend geschreven is, zij het dat het middendeel – maar dat is het geval bij veel biografieën – naar mijn smaak nog beknopter had gekund: het spel is op de wagen, de lijnen van het leven zijn uitgezet en veel is herhaling van zetten. In Bomans’ geval: wéér een affaire, weer een conflict over honoraria of deadlines, weer een buitenlandse reis die hij niet wil maken maar toch doet, wéér een lezing waar hij niet – of veel te laat – komt opdagen…
Bomans, geboren in 1913, groeide op in een zeer katholiek gezin uit de bovenklasse in Haarlem, met een welbespraakte, dominante vader, een zakenman en gepromoveerd jurist, die bekend werd als politicus. De huiselijke omgeving schetst Vaartjes als doordrenkt van het katholicisme – in woord en gedachte, in doen en laten – met ook in materieel opzicht alles in overvloed. Het gezin verhuisde in 1932 naar Huize Berkenrode in Heemstede, een huis met meer dan twintig kamers, een park, een bos en een vijver. Erg liefdevol was de huiselijke omgeving intussen niet.
Voor Bomans was de kille dominante vader en het als keurslijf ervaren geloof een levenslange frustratie (en Vaartjes toont overtuigend hoe ook dat vaderbeeld deels een geconstrueerde mythe van de zoon was).
De vraag dient zich wel aan hoe exceptioneel die omgeving eigenlijk was: waren de vormelijke afstandelijkheid niet de gangbare omgangsvormen in de katholieke midden- en bovenklasse van die tijd? Ik denk dat Vaartjes (en Bomans zelf) die geprivilegieerde achtergrond wat onderschat.
Gedurende zijn hele leven bevinden Bomans’ sociale contacten zich in de maatschappelijke bovenlaag. Als student in Nijmegen wordt hij lid van het dispuut ‘De Gong’. Studeren was – ook in Nijmegen – bepaald niet voor iedereen weggelegd en ‘De Gong’ nam binnen die nogal selecte gemeenschap weer een tamelijk elitaire positie in. Dat geprivilegieerde blijft zich tonen bij Bomans. Zo kwam hij via een (van zijn vele) vriendin(nen) in Nijmegen vaak en graag over de vloer in een huis aan de Sterreschansweg dat ‘Het Fort’ genoemd werd. Fun fact: zeer onlangs haalde de villa een lokale site omdat het te koop stond als duurste huis in de stad (ruim 3,5 miljoen euro, voor de geïnteresseerde liefhebber).
Bomans’ leven is doordrenkt van het katholicisme in al zijn wijzigende gedaantes. Daar doen zich interessante contrasten voor. Eén mechanisme is herkenbaar: in eigen kring kon hij zeer kritisch zijn, maar naar buiten toe bleef hij geloof en zelfs Kerk verdedigen. Zoiets zien we ook bij Anton van Duinkerken, die zo ooit de katholieke censuurinstelling IDIL, in een feestrede nota bene, genadeloos alle hoeken van de kamer liet zien – maar zoiets voor extern publiek nooit zou herhalen.
Typisch ook is Bomans’ reactie op een artikel in Algemeen Handelsblad over de redevoering van een kardinaal in oktober 1958: hij “zag het als belediging van het katholieke volksdeel en diende een klacht in bij de Raad van Tucht der Federatie van Nederlandse Journalisten”. Een zeer burgerlijk-katholieke reactie van de doorgaans zo vrijpostige Bomans.
Waar Vaartjes naar mijn smaak ook erg snel overheen stapt, is Bomans’ praktijk als gelovige. Wanneer het gaat over de opvoeding van hun dochter, lezen we: “Als kind al had Eva geen enkele affiniteit met religie. Zij wilde niet naar een katholieke lagere school en weigerde ook de eerste Communie te doen. Haar ouders, geen kerkgangers meer, vonden het allemaal goed.”
Alleen al die drie woordjes tussen de komma’s in de laatste zin verdienen meer aandacht. We hebben het immers over iemand van wie de positie in en tegenover de Kerk zo cruciaal was, én wiens opvattingen voor zoveel zoekende katholieken als richtinggevend werden gezien (“Moeten we nog wel naar de kerk?”). Sinds wanneer ging Bomans niet meer naar de kerk? Waarom niet? Hechtte hij geen belang (meer) aan de heilige Communie?
Toen Bomans’ vriend kunstenaar Anton Heyboer in 1955 wilde trouwen, mocht dat van zijn aanstaande schoonouders, mits hij katholiek zou worden. “Heyboer besprak dit met Bomans, die contact opnam met monseigneur Diepenbrock. Bomans vond zijn vriend een lastig geval, schreef hij Diepenbrock, die de doop van de kunstenaar begeleidde: hij merkte niets van een bereidheid ‘onze geloofsleer’ zo volledig mogelijk te kennen. Blijkbaar hechtte hij zelf nog aan die geloofsleer, naast alle kritiek die hij op het rooms-katholicisme had.”
“Enerzijds had Bomans het permanente verlangen om aanhoord, bewonderd en toegejuicht te worden, anderzijds was er de wens om alles terzijde te schuiven om eindelijk in alle rust het Grote Werk te schrijven”
“Blijkbaar”? Hier maakt de biograaf zich er te makkelijk vanaf. Ik had hier meer willen horen over Bomans’ mentale omgang met juist dit soort concrete zaken die zich aandienen. Zoals ik ook zou willen weten hoe Bomans als katholiek zijn (letterlijk) haast ontelbare buitenechtelijke relaties kon verantwoorden. Niet dat ik er een oordeel over heb – of zou willen zien – maar ik vraag me af hoe dit werkte in Bomans’ hoofd. Spookte hier nooit de katholieke moraal of kon hij zich, vanuit de klasse waarin hij opgroeide, nu eenmaal meer veroorloven dan de doorsneegelovige?
Treurige rode draad door Vaartjes’ boek is Bomans’ grote tweespalt. Enerzijds het permanente verlangen zich in alle uithoeken van Nederland, Vlaanderen en ten slotte de rest van de wereld aan den volke te willen tonen om aanhoord, bewonderd en toegejuicht te worden. Anderzijds de al even latente wens om alles terzijde te schuiven om eindelijk in alle rust het Grote Werk te schrijven. Niet slechts de humorist van de dag zijn, maar de denker en literator van de lange adem.
![]() |
Lees ook
De laatste woorden van Guido Gezelle |
Dat was natuurlijk zijn paradoxale tragiek: hij had na Pieter Bas (1936) en Erik (1941) geen echt boek meer geschreven. De boeken waarop zijn naoorlogse roem zich vestigde, waren bundelingen van eerder gepubliceerde columns of van losse sprookjes die hij (soms in opdracht) geschreven had.
Een trieste constante, die Vaartjes voorzichtig doseert met soms terloopse citaten van tal van uiteenlopende personen, is dat eigenlijk niemand Bomans echt aardig vond. Met zijn minnaressen was het eenrichtingsverkeer, er waren kritiekloze bewonderaars, enkele goede collega’s – en verder waren er heel veel mensen van wie hijzelf ook niks moest hebben. Vriendschappen gingen hem lastig af.
Misschien ontsproot daaruit zijn voorliefde voor het oprichten van en deelnemen aan tal van – al dan niet echte – clubs, verenigingen en genootschappen. Bomans lijkt te lijden aan een heus Werther Nieland-complex. Misschien wel logisch: wat je in geïnstitutionaliseerde vorm aan sociale contacten construeert, onttrekt zich aan persoonlijke inzet en kan bovendien, als het al eens te dichtbij komt, altijd nog geïroniseerd worden.
En misschien is het welbeschouwd allemaal nog een graadje ontluisterender. Hoe had zijn omgeving Bomans’ onhebbelijke gedrag, zijn onbetrouwbaarheid en onbehouwenheid beoordeeld, indien hij niet zo mateloos populair was geweest?
Of laten we nog het nog wat prozaïscher stellen: kranten en uitgeverijen wisten dat ze met Bomans’ producten, áls hij eenmaal leverde, publicitair en financieel goud in handen hadden. Wat als hij zijn culturele, sociale en economische kapitaal niet had bezeten? Dan was Bomans hooguit een stomvervelende oom op de kringverjaardag geweest, of in het ergste geval een patiënt.
De titel Vleugelman is reden tot reflectie. Het is een mooi woord en mooie titel. Vaartjes ontleende haar aan een sprookje. “In De vleugelman bevrijdt Bomans zich van het hem opgedrongen levensdoel een zaligmakend hiernamaals te bereiken en, lichter geworden, verzoent hij zich met het aardse, dat hij zelf vleugels geven kan. Met zijn fantasie. Als kunstenaar, die met zijn sprookjes de lezers vleugels schenkt om éven de hemel aan te raken.”
Dat is mooi gevonden en misschien bedoelde Vaartjes het nog mooier dan het op het eerste gezicht lijkt. Zijn er immers niet allerlei klankassociaties met de titel verbonden die Bomans typeren? Vlegelman. Leugenman. Vleugellam (bijna een anagram). Hoe dan ook: Vaartjes heeft een mooi boek geschreven over een complexe persoonlijkheid. Onder het vanouds wat kwakkelige bouwwerk van de Bomansstudie is nu een onontkoombaar fundament gelegd.
Jos Joosten is hoogleraar Nederlandse Letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Gé Vaartjes, Vleugelman. Godfried Bomans 1913 – 1971 Uitgeverij: Querido Pagina’s: 768 | € 45 > BOEK BESTELLEN |
![]() |
In een wereld waarin alles voortdurend verandert en onder druk staat, is katholieke kwaliteitsjournalistiek een uniek en kostbaar goed. Op KN.nl heeft u altijd toegang tot het laatste nieuws uit kerk en samenleving, en vindt u uitgebreide reportages en verhelderende analyses van onze gespecialiseerde redacteuren.
Voor maar € 1,40 per week leest u altijd als eerste al het moois dat KN.nl te bieden heeft, heeft u online onbeperkt toegang tot al onze artikelen én steunt u het voortbestaan van de laatste katholieke krant van Nederland.
Dus geef om katholieke kwaliteitsjournalistiek en word lid van KN Online.