Tijdens de algemene audiëntie van woensdag 22 maart sprak paus Franciscus over de apostolische exhortatie Evangelii Nuntiandi.
Vandaag luisteren we naar de ‘magna carta’ van de evangelisatie in de hedendaagse wereld: de apostolische exhortatie Evangelii Nuntiandi van Paulus VI (EN, 8 december 1975).
Evangelisatie is in de eerste plaats getuigenis: men kan niet evangeliseren zonder getuigenis, getuigenis van een persoonlijke ontmoeting met Jezus Christus. Getuigenis is onmisbaar omdat de wereld behoefte heeft aan “evangeliseerders die hen spreken over een God, die zij mogen kennen en die hun vertrouwd moge zijn” (EN, 76).
Het gaat niet om het doorgeven van een ideologie of een leer over God. Het gaat om het doorgeven van God die leven wordt in mij. Getuigenis van Christus is zowel het eerste middel tot evangelisatie als een essentiële voorwaarde voor de doeltreffendheid ervan, opdat de verkondiging van het Evangelie vruchtbaar zou zijn.
Men mag niet vergeten dat het getuigenis ook het beleden geloof omvat. Een geloof dat ons verandert, dat onze relaties verandert, de criteria en waarden die onze keuzes bepalen. Getuigenis kan dus niet voorbijgaan aan de samenhang tussen wat men gelooft en wat men verkondigt en wat men beleeft.
Iemand is geloofwaardig als er een harmonie bestaat tussen wat hij gelooft en wat hij leeft. Zoveel christenen zeggen dat ze geloven, maar leven alsof ze dat niet doen. En dit is hypocrisie. Het tegenovergestelde van getuigen is hypocrisie.
Ieder van ons is geroepen drie fundamentele vragen te beantwoorden, door Paulus VI als volgt geformuleerd: “Geloof je wat je verkondigt? Leef je wat je gelooft? Verkondig je wat je leeft?” (vgl. ibid.).
“Zoveel christenen zeggen dat ze geloven, maar leven alsof ze dat niet doen. En dit is hypocrisie. Het tegenovergestelde van getuigen is hypocrisie”
Wij kunnen geen genoegen nemen met gemakkelijke antwoorden. Wij zijn geroepen om zelfs destabiliserende risico van de zoektocht te aanvaarden, vol vertrouwen in de werking van de Heilige Geest die in ieder van ons werkt en ons altijd aanspoort om onze grenzen, onze barrières en onze limieten te overschrijden.
In die zin houdt het getuigenis van een christelijk leven een reis van heiligheid in, gebaseerd op het doopsel, dat ons “deelachtig aan de goddelijke natuur, en daarom werkelijk heilig” Lumen Gentium, 40).
Een heiligheid die niet voorbehouden is aan weinigen. Een heiligheid die een gave van God is en die moet worden verwelkomd en vruchtbaar moet worden gemaakt voor ons en voor anderen. Wij, door God uitverkoren en bemind, moeten deze liefde naar anderen brengen.
Wij moeten beseffen dat de ontvangers van de evangelisatie niet alleen anderen zijn, zij die een ander geloof belijden of geen geloof belijden, maar ook wijzelf. Wij moeten ons elke dag bekeren, het woord van God aanvaarden en ons leven veranderen.
En zo gebeurt de evangelisatie van het hart. Om dit getuigenis te geven moet de Kerk als zodanig ook beginnen met zichzelf te evangeliseren. Als de Kerk zichzelf niet evangeliseert blijft zij een museumstuk.
Zij moet steeds opnieuw horen wat zij moet geloven, de redenen voor haar hoop, het nieuwe gebod van de liefde. De Kerk, vaak verleid door afgoden, heeft het altijd nodig de werken van God te horen verkondigen.
De Kerk moet voorwaarts gaan, zij moet voortdurend groeien zodat zij jong blijft. Deze Kerk is geheel op God gericht, dus deelnemer aan zijn heilsplan voor de mensheid, en tegelijkertijd geheel op de mensheid gericht.