Tijdens de algemene audiëntie van woensdag 15 maart sprak paus Franciscus over de betekenis van het apostelschap.
Het woord ‘apostel’ herinnert ons aan de groep van de twaalf leerlingen die door Jezus waren uitgekozen. Zijn wij ons ervan bewust dat het apostel-zijn iedere christen aangaat? Van ons wordt immers verwacht om apostelen – dat wil zeggen gezanten – te zijn, in een Kerk die wij in de geloofsbelijdenis als apostolisch belijden.
Wat betekent het om apostel te zijn? Het betekent gezonden worden voor een missie. De gebeurtenis waarbij de verrezen Christus zijn apostelen de wereld instuurt, hun de kracht doorgeeft die hij zelf van de Vader heeft ontvangen en hun zijn Geest geeft, is exemplarisch en wezenlijk.
Een ander wezenlijk aspect van het apostelschap is de roeping. Dat is al zo sinds het begin, toen Jezus “tot zich riep die Hij zelf wilde; en zij bij Hem kwamen (Mc. 3, 13). Hij vormde hen als een groep en kende hun de titel ‘apostel’ toe, zodat zij met Hem zouden meegaan en Hij hen op missie zou sturen (vgl. Mc. 3, 14; Mt. 10, 1-42).
De ervaring van de twaalf apostelen daagt ook ons uit. Zij nodigen ons uit onze houding te toetsen aan deze vaste punten: alles hangt af van een kosteloze roeping van God. God kiest ons ook uit voor diensten die soms onze capaciteiten te boven lijken te gaan of niet aan onze verwachtingen voldoen. Deze kosteloze oproep moet ook kosteloos worden beantwoord.
Het Tweede Vaticaans Concilie zegt dat de christelijke roeping van nature ook een roeping is tot het apostolaat (Decreet Apostolicam actuositatem, 2). Het is een roeping die zowel gewijde personen, als alle lekengelovigen aangaat, man of vrouw: het is een roeping voor iedereen. De schat die je met jouw christelijke roeping hebt ontvangen, ben je ook verplicht om door te geven. Dat is het dynamische karakter van de roeping en het leven.
“Luisteren, nederig zijn, ten dienste staan van anderen: dat is dienen, dat is apostel zijn”
In het kader van de eenheid van de missie mag de verscheidenheid van charisma’s en ministeries niet leiden tot bevoorrechte categorieën binnen het kerkelijk lichaam. Daarbij is geen sprake van promotie. Als je het christelijk leven opvat als een promotie, dat degene boven alle anderen staat omdat hij erin geslaagd is op te klimmen, is dat geen christendom. Dat is puur heidendom.
Wie heeft meer waardigheid in de Kerk: de bisschop, de priester? Nee, we zijn allemaal christenen in dienst van anderen. De roeping die Jezus aan iedereen geeft, is dienstbaarheid. De roeping van God is aanbidding van de Vader, liefde voor de gemeenschap, en dienstbaarheid. Dit is wat apostelen zijn is, dit is het getuigenis van apostelen.
Dit alles vraagt ons om vele aspecten van onze relaties, die beslissend zijn voor de evangelisatie, te heroverwegen. Zijn wij ons bijvoorbeeld ervan bewust van het feit dat wij met onze woorden de waardigheid van mensen kunnen ondermijnen en zo de relaties binnen de Kerk kunnen beschadigen?
Weten wij ook hoe wij als gelovigen onderling een dialoog moeten voeren, terwijl wij proberen een dialoog aan te gaan met de wereld?
Of gaat in de parochie de één tegen de ander in, spreekt de één slecht over de ander om verder op te klimmen? Weten we hoe we moeten luisteren om de ander te begrijpen, of dringen we onszelf op?
Luisteren, nederig zijn, ten dienste staan van anderen: dat is dienen, dat is christen zijn, dat is apostel zijn.