Publicist Stephan Sanders hekelde onlangs in De Groene Amsterdammer de katholieke ‘obsessie’ met homoseksualiteit. Zijn verwijt is interessant genoeg niet dat de Kerk te weinig, maar juist dat zij te veel met haar tijd is meegegaan: “Ze weerspiegelt exact de seksuele modes en fixaties van de negentiende en twintigste eeuw.”
Dat kan zo zijn, maar om op basis daarvan te spreken van een ‘obsessie’ met de roze olifant in de katholieke kamer lijkt mij schromelijk overdreven. In kerkelijke kringen kom ik zo’n obsessie althans amper tegen. Beluister de preken van de geestelijken, lees de kerkelijke documenten, de boeken en artikelen van katholieke intellectuelen, of hoor gewoon de gesprekken bij het koffiedrinken na de Mis.
Hoe vaak komt het thema nu eigenlijk ter sprake? Verrassend weinig, en niet omdat we het zo nodig angstvallig willen verzwijgen, maar omdat het simpelweg niet zo belangrijk gevonden wordt. Met de hedendaagse mode om de seksualiteit tot brandpunt van iemands identiteit te maken, is onze Kerk tenminste niet meegegaan. Gelukkig plaatst zij onze identiteit nog altijd in een groter licht, dat van de eeuwigheid, van Gods niet aflatende liefde.
Dat wordt slecht begrepen vandaag de dag (en, eerlijk is eerlijk, niet zelden ook belabberd onder woorden gebracht). Sanders signaleert dat zelf nota bene ook: juist niet-gelovigen beginnen steevast over de seksuele opvattingen van de Kerk; over de eigenlijke geloofsinhoud gaat het niet eens meer.
Dus is die ‘obsessie’ niet eerder een buitenkerkelijk dan een binnenkerkelijk fenomeen? De paus kan honderd mooie (of minder mooie) dingen roepen, maar alleen als hij over homoseksualiteit spreekt, haalt hij geheid de seculiere voorpagina’s. Ieder kerkelijk spreken over dit onderwerp, hoe voorzichtig of genuanceerd ook, werkt als een rode lap op de briesende critici.
Zo kon ook de ‘Nashvilleverklaring’ – de door protestantse voormannen getekende beginselverklaring over gender en (homo)seksualiteit – tot een storm van publieke verontwaardiging leiden. De verklaring zou getuigen van ‘homohaat’ en ‘homofobie’, afkomstig zijn van ‘radicaliserende christenen’, en zou zelfs ‘ongrondwettelijk’ zijn.
Vooropgesteld: ik zou mijn handtekening er persoonlijk niet onder zetten. Ik vind het vooral nogal zouteloos protestants proza, weinig verheffend en zwaar op de maag. Maar homofoob en ongrondwettelijk? Wat een onzin!
Uiteindelijk zegt de verklaring niet veel over ‘de’ opvatting over dit onderwerp onder ‘de’ christenen – de meningen lopen duidelijk nogal uiteen – en des te meer over hoe weinig ruimte er binnen onze samenleving is voor zulke meningsverschillen.
Vele zelfverklaard ‘vooruitstrevenden’ zijn opvallend onverdraagzaam voor impopulaire standpunten, in zowel de uitgesproken als de meer genuanceerde varianten. Hun fixaties en obsessies met religieuze opvattingen over seksualiteit zijn een veel groter en urgenter probleem dan die veronderstelde ‘homofobie’ onder ‘radicaliserende’ christenen.